De wereld draait sneller dan mijn zoon kan spreken

De eerste keer dat ik het hoorde, hij zal nog geen 3 jaar zijn geweest, deed ik net alsof ik het niet opmerkte.
Ma-ma-ma-mag ik een bo-bo-bo-boterham?
Tuurlijk schat. Tuurlijk mag jij een boterham.
De tweede keer dat ik het hoorde, deed ik weer alsof ik het niet had gehoord. Maar ergens in mijn lichaam, op dat weeïge plekje net onder de maag, voelde ik mijn paniekspier even samentrekken.
Wat is dat nou? Hij zou toch niet?
Maar hij zou wel. Al zou het nog even duren voordat ik het woord ook echt in de mond nam. Hij hakkelt een beetje, zei ik. Hij hapert. Hij blijft soms een beetje hangen. We bemerken af en toe wat onvloeiendheden, ook zo'n mooie. Stotteren? Dat klonk meteen zo zwaar. En het was toch niet zwaar? Veel peuters gaan toch door zo'n fase? En ze groeien er toch vaak vanzelf overheen?
Toch? Toch? Toch?
Maar hij groeide er niet overheen. We deden ons best om het vooral niet te veel als een probleem te benaderen. Niet benoemen, niet pushen, gewoon rustig uit laten praten, dan komt het vanzelf goed. En daarbij: er zijn ergere dingen in het leven. Hij is toch gelukkig? Hij is toch gezond. Nou dan.
“ Aan wie 's nachts wakker ligt, is de zoete troost van relativering niet besteed
Maar de angst van een bezorgde ouder laat zich niet zo gemakkelijk sussen. Ja, overdag wilde dat nog wel lukken. Maar 's nachts lag ik wakker van wat hem te wachten stond. Van de school waar hij straks voor het eerst naartoe zou moeten, met z'n lunchtrommel en die veel te grote rugzak om die veel te kleine schouders. Een school vol lachende en wijzende kinderen. Pesten. Rode wangen. Tranen die aan blonde wimpers blijven hangen. Een kinderziel geknakt in de knop. Aan wie 's nachts wakker ligt, is de zoete troost van relativering niet besteed.
Vaak lukte het om de ergste angstschimmen in de schemer van de ochtend achter te laten, maar naarmate de maanden verstreken, nam ik de zorgen steeds vaker mee de dag in. Want ja, natuurlijk moet je een kind vooral meegeven dat iedereen anders is en dat al die verschillen er mogen zijn. En natuurlijk moet je een kind, hoe het ook gesneden is, vooral zelfvertrouwen meegeven en resilience en nog meer van die handige dingen. Maar gaat dat allemaal genoeg zijn om hem te beschermen in de meedogenloze pikorde die hem wacht? Want laten we wel wezen, kinderen zijn klootzakken, dat weet iedereen die er ooit zelf een is geweest.
“ Nadat zijn beste vriendje hem grappend nadeed, bleef het weeïge gevoel in mijn buik de hele middag hangen
Hoe dichter de eerste schooldag naderde, hoe meer we het gevoel hadden dat er haast geboden was. Dat 'eroverheen groeien' konden we daar niet een beetje mee voortmaken? Als hij in de speeltuin heel enthousiast iets wilde zeggen, maar het andere kind halverwege zijn hortende zin alweer was afgehaakt, voelde ik weer dat steekje in mijn maag. Als hij zijn ogen dichtkneep om er een spartelende lettergreep uit te persen, alsof hij een tube was en het woord het laatste restje tandpasta, kneep mijn borstkas met hem mee. Nadat zijn beste vriendje hem tijdens het spelen een keer grappend nadeed, bleef het weeïge gevoel in mijn buik de hele middag hangen.
De stottertherapeut bleek een zachte vrouw met witgrijs haar die precies deed wat moest gebeuren. Zeggen dat het goed was dat we waren gekomen. Dat sommige kinderen nu eenmaal soms stotteren. Dat het soms erfelijk is. Soms domme genetische pech. Een beetje fysiek, een beetje mentaal. Dat spreken ook gewoon een heel een complexe vaardigheid is. Dat de gedachten van onze zoon soms sneller gaan dan zijn mond kan bijhouden. Dat ze vroeger dachten dat het vanzelf overging, maar nu juist heil zien in vroege therapie. Dat het misschien altijd wel altijd een beetje bij hem zal blijven horen. Maar misschien ook niet. Dat hij nog alle tijd heeft om zijn weg te vinden. Dat er triggers zijn. Zoals snelheid, emoties of vermoeidheid. Dat je daarop kunt leren inspelen. Met oefenen, veel rust en nog meer geduld. En dat we daar gewoon mee aan de slag gingen. Oké? Oké.
“ Hij heeft alle tijd
En zo werden we gedwongen om adempauzes in ons leven te brengen.
Langzaam praten. Tot drie tellen voordat je iets terugzegt. Ademhalen. Luisteren. Blijven ademhalen. Blijven luisteren. Hoeveel haast je ook hebt, hoe snel de klok ook tikt, hoeveel dag er ook wacht. En hoe hard je eigen hoofd ook door raast. Pas als je rust moet uitstralen, merk je hoe druk je eigenlijk bent.
Maar warempel, het bleek te werken. Beetje bij beetje. Luisteren. Ademen. Hem ruimte geven. En rust. Om de woorden die in zijn hoofd vooruitsnellen rustig te laten komen. Hem het gevoel geven dat hij alle tijd van de wereld heeft. Want zo is het, beseffen wij nu. Hij heeft alle tijd.
Nu wij nog.