In de aanloop naar een afspraak krijg ik niets meer gedaan

Het stond er niet goed voor: ik had een deadline en in de ochtend zou iemand langskomen om glasvezel aan te leggen. Wat glasvezel precies is, waarom we het nodig hebben, hoe je het aanlegt en waarom er daarvoor iemand bij ons thuis langs moet komen met een koffertje en een boor, dat zijn van die vragen waar ongetwijfeld antwoorden op bestaan, maar die ik in dit leven graag aan me voorbij laat gaan. Het enige wat voor mij belangrijk was om te weten: er kwam 's ochtend iemand in mijn huis iets doen en dat betekende dat ik de deur voor die persoon open moest doen. En dat betekende dat ik die HELE OCHTEND niet kon werken.
Nu denk je misschien: maar Floor lieverd, wat een onzin. Als er iemand in je huis een klusje komt opknappen, kun jij toch nog wel gewoon je werk doen? Zittend achter je laptop aan de keukentafel, met je kopje afgekoelde koffie, gewikkeld in je dikke wollen kleumvest, zoals je dat altijd doet? En dan zou ik antwoorden: ja, fijne vriend, ja. In theorie kan dat inderdaad. In theorie kun je op zo'n dag gewoon aan het werk gaan alsof er niets aan de hand is, totdat op een zeker moment de bel gaat. En in theorie kun je dan gewoon even open doen, waarna je de persoon in kwestie hartelijk welkom heet, vriendelijk doch gedecideerd richting de plek van de klus dirigeert, beleefdheidskoffie aanbiedt en succes wenst, om vervolgens zelf gewoon weer achter de laptop te schuiven.
“ Noem het afwachtingsapathie of paraatheidsparalysis: ik ben nergens meer toe in staat
En normale mensen doen dat waarschijnlijk ook. Maar ik kan dat dus niet. Als ik in afwachting ben van iets of iemand – een pakketbezorger, een werkster, een loodgieter, monteur – dan krijg ik tot het moment dat die persoon weer weg is, niets meer gedaan. Het maakt niet uit hoe druk ik ben, of hoe weinig er feitelijk van mij wordt verwacht naast het opendoen van de deur, zodra ik weet dat ik de deurbel kan verwachten, verander ik in een soort stokstaartje dat alleen nog maar nerveus door het huis kan dribbelen en af toe schichtig door het raam tuurt of de verwachte bezoeker toevallig al aan de horizon is verschenen. Het is alsof ik in een verlammende staat van paraatheid terecht kom die als een vliegtuigmodus alle andere apps in mijn brein tijdelijk onbruikbaar maakt.
Natuurlijk heb ik me wel eens afgevraagd waar deze waanzin toch vandaan komt. Het zal vast iets met mijn pleaserige aard te maken hebben en de diepgevoelde plicht om mij beschikbaar en bereidwillig op te stellen tegenover eenieder die een beroep op mij doet. Het is onderdeel van hetzelfde defect dat ervoor zorgt dat ik nadat iemand de woorden 'ik bel je zo even terug' heeft uitgesproken niet meer normaal kan functioneren, omdat ik dan 'ieder moment' een telefoontje kan verwachten. En hetzelfde defect dat maakt dat ik ongeveer twee uur voor een Zoom-afspraak al niet meer aan een andere taak kan beginnen omdat dat 'nu toch al geen zin meer heeft'. Noem het afwachtingsapathie. Noem het paraatheidsparalysis: in de aanloop naar een afspraak, belletje of bezoekje ben ik nergens meer toe in staat.
“ Het was te koud om te ontspannen, te schel voor mijn laptop en te oncomfortabel om te zitten
Nu is wachten op een belletje nog tot daaraan toe, maar in ranglijst van paraatheidsparalysis-opwekkende events staat een bezoekje van iemand die iets in mijn huis komt fiksen/installeren/schoonmaken/controleren onbetwist bovenaan. Want bij zo'n bezoekje eindigt de wachtstand niet als De Langverwachte over de drempel is. Dan begint het pas. Het drentelen. Het glimlachen. Het quasi-geïnteresseerd staan kijken. Het obligate vragen stellen. Het toch maar weglopen, achter de laptop gaan zitten zonder iets te doen. Naar het scherm staren zonder iets te zien. Het in opperste staat van paraatheid verkeren. Simpelweg omdat zich ergens in huis een ander mens bevindt. Een mens dat niet bij mij hoort, niets van mij verwacht, maar waar ik gevoelsmatig tóch iets mee moet.
Uiteindelijk eindigt het er altijd mee dat ik me ga schuilhouden, als een gewond prooidier, op een onpraktische plek in mijn eigen huis, op veilige afstand van de bron van het ongemak, zodat ik in elk geval kan doen alsof ik werk. Staand aan het aanrecht, met m'n laptop tussen de broodkruimels. Met verkleumde vingers tikkend op een ijskoude slaapkamer. Of, zoals tijdens het bezoek van de glasvezelman laatst: wachtend op het mossige bankje in de tuin waarop normaal gesproken onze basilicumplantjes staan te verpieteren. Het was te koud om te ontspannen, te schel om mijn laptop te gebruiken en het bankje te oncomfortabel om lekker op te zitten. Dus daar zat ik, rechtop en rillerig, als een gestrande buspassagier die de hoop inmiddels maar heeft opgegeven, toen de meneer zijn hoofd om de hoek van de deur stak.
"Al klaar hoor mevrouw."
"Oh hé, wat fijn", zei ik, terwijl ik probeerde zo verrast mogelijk op te kijken.
"Ik was alweer bijna vergeten dat je er was."