Het is ver na middernacht als ik na de laatste uitzending van afgelopen vrijdag thuiskom. Het hele huis ronkt: Pax en Dexter, maar ook de katten, die het blijkbaar niet meer kunnen opbrengen om mij ’s nachts te begroeten, zo aan het einde van het tv-seizoen.
Ik laat mijn tas en mijn jas in een hoop op de grond glijden en ineens zie ik haar staan. Drie maanden lag had ik geen oog voor haar, niet één keer eerder was ze me opgevallen, tot nu. Onder het gedempte licht van de biljartlampen boven het kookeiland staat ze daar te gloeien als een smaragd in de nacht: mijn basilicumplantje.
Drie maanden geleden, toen Pax voor het eerst naar school ging en ik mijn eerste uitzending van de herfst had, kreeg ik haar van mijn moeder. Ze was een werkplant, geen sierplant; gekocht in een supermarkt omdat we haar nodig hadden voor een recept. Ik had nooit verwacht dat ze er na drie maanden nog zou zijn. Haar steeltjes zijn inmiddels geel en hard, als hout. Uit respect voor haar overlevingsdrang is ze allang niet meer geplukt.
Met mijn vingers bepotel ik haar, die ruwe steeltjes, haar droge aarde. Ik geef haar een friskoel badje en neem de tijd om alle verschrompelde blaadjes te verwijderen. Ooit las ik dat planten het beter doen als je tegen ze praat. Ik heb nog nooit met d’r gepraat, maar nu – om 02:47 ’s ochtends – voel ik de drang om het te doen. ‘Lekker oud wijffie’, zeg ik, en ik plet een van haar blaadjes tussen mijn duim en wijsvinger, alleen maar om haar bittere geur op te snuiven.
Ik weet precies wat het betekent dat ze me nu ineens zo opvalt: het seizoen is voorbij. Het betekent dat mijn dagen en nachten niet meer in het teken staan van de talkshow, dat ik weer grote ogen heb heb voor al het andere, dat mama weer teruggekeerd is van het booreiland. Vroeger duurde het twee weken voordat ik na een tv-seizoen weer was geland, inmiddels, na al die jaren, duurt het nog maar 20 minuten: de rit van Amsterdam naar mijn dorp is genoeg.
Boven geef ik me over aan mijn vaste ritueel: met olie en een washandje laag voor laag de make-up van mijn gezicht masseren, onder mijn kin en achter mijn oren waar het ook altijd zit. Onder een hete douche spoel ik de laatste restjes televisie van me af. Ik wrijf in de beslagen spiegel en kijk naar mijn hoofd. Mijn ‘embryonale gezicht’ noem ik dat altijd, lachers gegarandeerd. Ik moet nu ook om mezelf lachen: een embryo van 44.
En zonder al die tv-meuk op m’n hoofd ben ik weer Evi, want dat is mijn naam thuis. Mijn Tsjechische koosnaam, zoals mijn familie en vrienden mij noemen. Morgen ga ik de stofballen onder het bed vandaan halen en wasjes draaien en je moet me geloven: daar heb ik zó naar uitgekeken. Kaarsjes aansteken, soep koken. Kleine dingen worden groots als je er af en toe naar mag verlangen. Vanaf morgen kan ik weer veel meer moeder zijn, en meer tijd aan mijn ouders besteden. Ik ga bijpraten met mijn broer, en elke avond eet ik thuis met de jongens en leg ik Pax zélf in bed. Tuurlijk moet ik nog mijn tweede boek afschrijven én vergaderen, want het volgende tv-seizoen begint al over zes weken. Maar volgende week vrijdag ga ik ook met Pax mee naar school om te helpen bij de Pieten-middag, want daar heb ik nu de tijd voor. Mijn tv-leven heb ik in de studio achtergelaten en dat voelt heel gezond.
Op naar de stofballen! En een winterwandeling. Ik hoop dat je een heerlijke zondag hebt.
Liefs, Evi
Comments
No posts