Ik weet nog precies hoe het begon: Dexter en ik, slenterend door de straten van Cadíz. Zonder plan of doel, tussen de pastelkleurige huizen, met een zakje amandelen in mijn hand. We waren net verloofd, in Sevilla – onder een volle maan en twee palmbomen – waar het zo sterk naar oranjebloesem rook dat ik die geur nu nóg, jaren later, kan oproepen door alleen maar naar mijn verlovingsring te kijken. In die dagen keek ik vaak naar die ring, voelde 'm in mijn slaap aan mijn vinger gloeien: een nieuw object aan mijn lijf, een nieuw hoofdstuk in mijn leven.
Ineens waren ze daar, in die zonnige winkelstraat: twee horrorfiguren die thuishoorden op een ander continent, in een andere tijd. Spoken uit mijn Amerikaanse geschiedenisboeken, uit de moerassen van het diepe Zuiden. Twee figuren met lange, donkerblauwe puntmutsen, hun gezichten bedekt met gewaden. De Ku Klux Klan in vol ornaat, op zaterdag, in Spanje! Het was alsof alleen wij ze zagen, want verder keek niemand op of om. Zonder overleg zetten Dexter en ik de achtervolging in.
Zouden ze dat hebben gevoeld? Ze liepen in ieder geval steeds sneller, dan doken ze weer een zijstraat in of manoeuvreerden ze zich behendig tussen de massa. Ze keken nooit om en bleven de hele tijd praten, druk gesticulerend zoals Spanjaarden dat kunnen, ondanks dat hun gezichten volledig bedekt waren. Eén van de twee droeg een plastic tasje van een supermarkt. Dat detail kon ik al helemaal niet verwerken.
Ik wilde bijna opgeven toen we een laatste hoek om gingen en ineens terechtkwamen in een zee van blauwe puntmutsen. De twee die we waren gevolgd verdwenen in de menigte, tussen de hordes kinderen met rode karamelappels, kleine Spaanse vrouwtjes met gelakte haren en mannen in uniform! Zoveel mannen in uniform... Groene militaire uniformen, en mooie misdienaren met krullen in rood en goud geborduurde stoffen. Mannen in witte uniformen (van al mijn fetisjen, verreweg de grootste) met koperen blaasinstrumenten, die allemaal hetzelfde glinstereden in de zon, toen ze die allemaal tegelijk naar hun mond brachten om de meest melancholische muziek te maken die ik ooit in mijn leven heb gehoord. Die muziek vulde de hele straat, tot aan de balkons vol slingers.
Vervolgens zwaaiden de middeleeuwse kerkdeuren open en uit het binnenste van die kerk kwam een wolk van wierook en een rups van mensen tevoorschijn. Wéér een meute gekapte mannen, maar dan nu met een troon op hun schouders; een gigantisch plateau vol gouden kandelaars en kaarsen en bergen rode rozenblaadjes – met als kroon op die troon een volmaakte Jezus aan het kruis.
De mannen in uniform stampten met zilveren stokken op de grond om het ritme aan te geven waarin ze stapje voor stapje de troon door de nauwe straat mochten verplaatsen. Zuchtend onder het gewicht, Jezus ritmisch heen en weer wiegend op de rug van al die mensen, omgeven door puntmutsen – niet de Ku Klux Klan maar katholieke nazarenos, ofwel: openbare boetedoeners. En terwijl die menselijke rups steeds dichterbij kwam, werden Dexter en ik in de aanzwellende menigte tegen de muur gedrukt, tegen andere mensen aan. En op dat moment hadden we allebei de meest religieuze ervaring die twee ongelovigen maar konden hebben. De tranen rolden over onze wangen.
Sindsdien zoek ik ieder jaar naar iets bijzonders om het begin van de lente te markeren. Gisteren gingen we naar het tuincentrum. Met een plan en doel, en niet meer met z'n tweeën maar met ons kind, en eentje in mijn buik. Courgettezaadjes kopen voor de moestuin, wat potgrond. Snickers bij de kassa. Het was niet hetzelfde. Er was geen muziek of tranen en al helemaal geen mannen in uniform, maar in het aangezicht van zoveel nieuwe plantjes en de geur van vruchtbare aarde, verklaar ik deze lente ook voor geopend.
Liefs, Eva
Discussion about this post
No posts